Deze pagina is gevalideerd
Maria lag roerloos. De goê gedachten,
die zij gehad had den dag, stijfden zich
in haar, en werden en maakten haar vast.
En buiten kwam de Dag zooals een minnaar,
en spreidde 't schemerkleed wijd open, toen
hij 't om de schouders hing. Maria ontwaakte,
brekende, op haar bed. En stil en klaar
lag ze, ziende den goddlijken ochtendstond.
En zij hief zich. Haar voorhoofd ging naar 't licht.
En zij wiesch zich, bukkende naar het water.
En zij at iets en zei moeder goên dag.
En zij ging door de lichte hooge straten.
En zij trad de fabriek in in den schemer
van staal.
En zei aan d'andren dat ze mee zou doen.
26