Pagina:Een klein heldendicht.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Terwijl wij zongen, kwam de donkre machte
van 't kapitaal, de patroons en de kerk,
de bankiers, renteniers en grondbezitters,
de dievenkooplieden en de beursdieven,
vielen ons aan en sneden menigen strot
van een jong zanger meedoogenloos af,
zoodat zijn stem uit afgesneden keel
niet meer klonk, maar als een bloem zonder hoofd
daar bleef. —
 Duizenden arme vogels
sloten ze op in hun kooien dat niet
hun stemmen klinken zouden, en de stomme
vogels, die nog niet zongen, leeren 't lied.
Duizend vogels vertrapten ze, tienduizend
roofden ze 't brood, honderdduizend verstomden
ze door bedreiging, en millioenen maakten
ze dom door de hel van hun domme godsdienst.
Maar wat kon 't geven, waar die lieveling,
de machine, ons roept, ons leert, ons éént;
waar de arbeid, de bron van het bestaan,
de moeder aarde die de grondstof geeft,
die één met het werktuig is, één met ons,

58