Pagina:Eenzame Liedjes (1906).djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

XXVII.

 

VERGETEN.

 

 

 
Het was 't einde van de dag,
Die was aan het bezwijken,
Ik was alleen en lag
Er stil naar te kijken.

Ik voelde mij moe
En krom van het loopen,
En droomerig keek ik hoe
De miertjes wegkropen.

Ik voelde mij niet arm, niet rijk,
Maar een kind van de aarde,
En aan haar bloemen gelijk
Waarover ik heenstaarde.

En zoo, zonder vreugde of zucht,
Lag 'k mij met niets te bemoeien,
Ik keek maar naar de lucht
Die overal ging bloeien.

Door die diepe avondkleur
Kwam toen een wagglende wagen,
Hoog met hooi, en vol geur,
En vol zoete vlagen.