Deze pagina is proefgelezen
— 43 —
En ach, zoo'n vleugje
Van 't warme woud,
Zoo'n hartig teugje
In 't dennenhout! —
Die luchies woeien
Zoo in mijn mond,
Tot ik te bloeien
En blozen stond.
Daar groeide' al struiken
Rondom mijn hoed —
Mijn ziel ging ruiken
Naar al dat goed!
En 's avonds keek ik
Zoo stil en stom —
Ach toen geleek ik
Een oude blom.
— — — — — — — — —
God zag me, en zei me:
„Wat doe jij daar ?”
„Ach” zei 'k „kom bij me
En pluk me maar!”