Pagina:Eenzame Liedjes (1906).djvu/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 48 —


Toen werd op 't laatst hun pruikebol
Zoo alleraakligst lang,
Dat iedereen van schrik wegliep —
De vogels riepen: „piep piep piep !”
En werden ook wat bang.
En ieder zei: „wat vreeslijk !
Dat 's zeker ongeneeslijk !” —
De wilgen dachten: „Dat 's juist fijn,
't Bewijst dat wij van adel zijn !”

Toen kwam de boerenkapper aan,
Die had een lange schaar —
En knipte met een groote hap,
Zoo maar op éénmaal: knip-knip-knap,
Door ál dat wilgenhaar! —
Zij schrokken zelf verbazend,
Maar de andren lachten razend,
En riepen allemaal brutaal:
„Wat bennen jullie nou weer kaal !”