Pagina:Else.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

In een verpleeginrichting voor kleine kinderen groeide Loppen op, nadat haar moeder — een dienstmeisje — gestorven was. En hier was het ook, dat men haar dien bijnaam gegeven had.

Dit kwam van een donkerbruinen mantel, dien zij met eene Kerstmisbedeeling gekregen had. Deze was oorspronkelijk zoo lang en wijd, dat wanneer het kind daarin rondsprong, zij zooveel op een vloo leek, dat er eindelijk iemand zoo geestig was om haar dien naam te geven.

Deze mantel was van zulk een onverslijtbare stof, dat hij haar vergezelde in haren groei, — eerst als mantel, later als jacquet, daarna als lijfje en perslot als muts met rozeroode kinbanden.

Zij was nog in deze kindermuts met rozeroode kinbanden, toen zij de oogziekte kreeg. Bentzen, als dokter van de kinderinrichting, tobde met haar een half jaar, totdat zij als een klein dier in een donker hok lag en schreeuwde, als men haar naar het licht draaide.

Maar toen kreeg juffrouw Falbe haar heimelijk onder madam Späckbom's behandeling en waar of dit nu van kwam: maar het kind werd beter.

Dr. Bentzen triomfeerde: eindelijk was het hem gelukt deze hardnekkige ontsteking te bedwingen!

Nu kon echter madam Späckbom niet langer zwijgen. Juffrouw Falbe moest ontslag nemen als bestuurslid van de inrichting, waar zij overigens reeds van te voren innerlijk gehaat was. Dr. Bentzen was razend, en zelfs de kleine Else had te lijden voor haar mooie glanzende oogen.

Madam Späckbom nam toen het kind bij zich —