Pagina:Else.djvu/9

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Wanneer nu de medicijn niet direct hielp — dat kan met de beste medicijn gebeuren — kregen de menschen het land aan dat dure apothekerswater en den strengen dokter, die slechts even naar de zieke keek, zijn orders gaf en vertrok.

Dan kwam madam Späckbom.

Zij ging zitten en verklaarde uitvoerig wat dezen patiënt mankeerde — of het kon zijn een soort van geelzucht, bijvoorbeeld een grond- of water- of lijkengeel, of een bloeddruppel, die zich ergens vastgezet had, of iets anders.

Zie, dat was iets, wat men begrijpen kon, en wanneer men medicijn van madam Späckbom kreeg, dan was dat iets, dat zoowel riekte als brandde, zoodat men proeven kon dat het geen knoeierij was.

En hielp dit niet altijd, dan was het iets, wat allen wisten, dat zelfs madam Späckbom niet over leven en dood beschikte, maar zoo was er toch gedaan, wat er te doen was, en het was altijd beter dan te sterven door de verdachte wijsheid van den dokter, zooals velen gedaan hadden.

Als hulp in haar praktijk had zij een jong meisje, dat Loppen [1] genoemd werd. Madam had haar bij zich genomen, nadat zij haar genezen had van een hevige oogziekte.

Loppen had geen ouders meer, zij heette Else.

Een familienaam had zij, geloof ik, nooit gehad; want zij was zeker de dochter van een der deftigste heeren uit de stad, wiens naam op deze manier niet in het kerkboek staan kon.

  1. Loppen beteekent: de vloo.