bezocht, was zeker niet het fijnste, maar verreweg het talrijkste. Het gebeurde soms, dat zij vijf of zes patiënten onder haar behandeling had liggen — in kleine afgeschotene ruimten, waarvan er een ongeloofelijke menigte in het oude huis waren; en vooral 's avonds, na arbeidstijd, was zij geheel in beslag genomen door de ziekenbezoeken die zij maakte, of het ontvangen van patiënten van allerlei slag.
Wanneer onder deze er zich een bevond die onder behandeling van den werkelijken dokter — den districtsdokter Bentzen — geweest was, dan schitterde het in madam Späckbom's kleine bruine oogen en zij schudde de drie grijze krullen, die op een kam over ieder oor hingen, terwijl zij zeide: „Wanneer gij van zulk een geleerden heer komt, kunt gij zeker niet geholpen worden door eene oude tandelooze vrouw."
Dan moest er lang onderhandeld worden, voordat zij zich over den patiënt ontfermde, maar nam zij hem eens onder behandeling, dan had zij een zeer speciale manier van oppassen voor dezen, door den werkelijken dokter opgegeven, patiënt.
Onder de bewoners van de stad, zelfs onder de deftigste, liepen verhalen van madams wonderbare kuren; en men behoefde slechts haren naam bij dr. Bentzen te noemen of deze oude heer stoof op, vloekte en schold — vuurrood in het gezicht, pakte zijn hoed op en liep heen.
Het praatje ging, dat, wanneer dr. Bentzen bij arme lui kwam, hij zich nooit verwaardigde om eenige verklaring te geven, daarvoor verachtte hij de onwetendheid al te diep. Hij zeide slechts: „zoo en zoo moet gij doen en hier is de medicijn."