Pagina:Else.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

voor beiden, pijn en verveling, en madam Späckbom was zich wel bewust welk een aandeel van haar kuur zij aan Loppen's vroolijken lach verschuldigd was.

Want dat was een lach, geheel anders dan al het andere lachen dat men ooit in de Ark gehoord had. Dit lachen kon loopen de trappen op en neer tot in den kelder, door het sleutelgat en zich nestelen in het hart van de menschen, zoodat eenigen geheel warm werden, anderen moesten meelachen; maar velen zouden er alles voor willen geven, om Loppen te hooren lachen.

En zij lachte gratis over alles en niets — zooals het viel. Zij had roode lippen en frissche, sterke tanden, maar de oogen schitterden boven alles — dat was de trots van madam Späckbom; want de geleerde dr. Benzen had ze immers opgegeven.

Madam Späckbom's Ark was niet zoo gezellig gebouwd als die van Noach. Het was — eerlijk gezegd — een oude rammelkast van een huis, zooals het daar stond, want het was samengebouwd met een nieuwer en sterker. Daar het, zooals al het oude, er zich niet in schikken kon, van de jeugd steun aan te nemen — zakte het hoe langer hoe meer naar de kanten, omdat het tegen de verbinding protesteerde; en daardoor kwam het dreigend over den steilen heuvel te hangen, die aan de oostzijde naar de haven en de brouwerij leidde.

Het was een hoekhuis, aan de straatzijde wit geschilderd en rood aan den achterkant. Alle mogelijke bochten, scheeve lijne, schuine deuren, uitbouwsels en uitgroeisels schenen hun representanten naar de Ark gestuurd te hebben; en zooals deze in haar geheele