liep op de teenen, als hij juffrouw Falbe's voorportaal voorbijging.
Dit was overigens een lastige, oude, knarsende trap, die er den tijd voor nam met haar vele bordessen; maar op het laatst werd ze steil als een ladder. Het behoorde tot een lievelingsbezigheid van Loppen, om op de leuning van boven naar beneden te glijden, met een kleinen sprong op ieder bordes — dat wil zeggen, als juffrouw Falbe in haar school was.
Overigens was juffrouw Falbe op haar ietwat strenge manier altijd vriendelijk tegenover Loppen. 's Avonds als madam Späckbom door haar praktijk in beslag genomen was, zat Else boven in de kamer bij de Falbe's en las, of bekeek platen, terwijl juffrouw Falbe stijloefeningen corrigeerde. Kwam Kristian thuis, dan wierp de zuster een haastigen blik op hem, en naar dat deze uitviel werd Else of naar beneden gezonden of gevraagd om nog te blijven.
Kristian kon dan met haar zitten spelen, of dammen en wanneer die beiden dan zoo hartelijk met elkaar lachten, keek juffrouw Falbe met haren prettigen lach op van hare schriften.
Toch amuseerde Loppen zich nog beter boven bij de Bende. Er was een eigenaardig, geheimzinnig halfdonker over al die wonderlijke hoeken en hokjes daarboven verspreid.
Overigens wist men nooit wie daar eigenlijk woonde, want het gezelschap veranderde gedurig. Soms waren er maar twee of drie vaste huurders, soms wemelde het van menschen in ieder hok — liefst mansvolk dat sliep, kaartspeelde, dronk, of de hoofden bij elkaar stak en fluisterde.