ster tusschen hem en Puppelene; verscheidene dingen, die Loppen niet zien kon, gingen van hand tot hand onder de tafel, de blikslager en het andere jonge mensch werden ook in het geheimzinnige gesprek betrokken. Iederen keer, dat de muzikanten een pauze maakten, riep Puppelene hun iets opwekkends toe en de artisten namen in een vaart een kleine verfrissching en speelden verder.
De man met de vele gezichten verdween op een oogenblik onder Puppelene's stoel en Else zag met verbazing, dat haar cavalier en de blikslager op eens begonnen waren kaart te spelen — met kaarten, die als van het dak moesten gevallen zijn — ja zij keven zelfs hevig om een klaveren boer.
„Maar, Jörgen! — wat trommel je toch!" riep Schirrmeister nijdig, want naarmate Jörgen Tambur dronk werd hij steeds ijveriger en herinnerde zich dien trotschen tijd, toen hij voor de schutterij trommelde of alarm sloeg in de straten, als er brand was.
St! kommandeerde Puppelene, toen er weer geklopt werd. Het trio verstomde. — „Wie klopt daar?" vroeg Puppelene op een uitdagenden toon.
Een stem buiten antwoordde.
„Doe open," zeide Puppelene geruststellend, „het is juffrouw Falbe maar."
De blikslager schoof den grendel weg, draaide den sleutel om en opende de deur.
Juffrouw Falbe bleef op den drempel staan en wisselde met Puppelene een blik, die nu juist niet vriendelijk was; daarop zeide zij rustig, zonder een van de anderen aan te zien: „Kom Else, gij hebt hier niet noodig."