Pagina:Else.djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om iemand haar geluk mede te deelen. Zij zou hem om den hals willen vallen, hem zoenen, de ongelooflijkste dwaasheid doen; maar hij ging een eind van haar af en zag er zoo koud en ernstig uit, dat zij zich schaamde.

Toch kwelde hem eenzelfde idee. Hij zou zoo zielsgraag willen, dat ze samen in de hei gingen zitten en samen praten; maar hij durfde het niet voorslaan.

Er was een lichte bries tegen den middag komen opzetten; maar ’savonds was het bladstil. De fjord lag zoo glad als een spiegel, met glanzende kringen waar een vogel net gedoken had, of met lange golvende strepen achter een visschersboot, die in den Sond uit moest om kabeljauw te vangen.

Daar was geen geluid van vogels, daar was geen enkel geluid; maar een zachte verleidelijke stilte, waarin men zich verborg, om met iemand te fluisteren, wat niemand hooren mocht.

Else voelde het weer, alsof haar borst zich uitzetten wilde. Zij ging gebogen over haar roos.

En toen ze zoo liepen, naderden ze elkaar langzamerhand, op het laatst gingen ze zoo dicht naast elkaar als ze maar konden; zij kneep hem en pakte hem in den arm; hij klemde haar hand in de zijne en zoo liepen ze enkele schreden, zonder het zelf te weten.

Een rijtuig kwam haastig over den heuvel achter hen aangereden. De koetsier riep hen aan en ze sprongen ieder naar een kant.

Het was consul With, die van de tegelfabriek naar huis ging. Toen hij Else zag, liet hij het rijtuig stilhouden, sprong eruit en vatte haar bij de hand. „Kijk