Het was geheel donker in het smalle pad tusschen de struiken, waar hij haar vooruit liet gaan. Zij verzocht hem haar los te laten, naar huis, — nog half eerbiedig, maar hij antwoordde schertsend.
Heel boven bij het huis stonden enkele zeldzame gele rozen. De consul zag op naar de ramen, sloop er heen en sneed ze allen met zijn zakmes af.
Else had de handen vol; zij moest toch danken ; ze waren zoo mooi, zelfs in halfdonker; ze hadden een eigenaardigen fijnen geur, dien ze nooit gekend had; toch waren het niet hare rozen.
Maar toen hij een kleine deur aan den achterkant van het huis opende, schoot de gedachte door haar heen, dat zij slecht terecht kwam. Zij wilde wegloopen, maar hij pakte haar gauw om het middel, trok haar naar binnen en sloot de deur.