Pagina:Else.djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

56 ter uitkrabben, dat is bedorven, geheel bedorven,” en mevrouw barstte in tranen vit van verdriet en ergernis.

„Maar wat moet dat beteekenen?" vroeg juffrouw Falbe.

„O, dat weet gij best," snikte mevrouw. w Waimeer er een kind is, moet gij u tot de vereeniging voor behoeftige kraamvrouwen richten en niet tot ons, dat wist gij heel goed, ja dat wist gij zeker, daar ben ik vast van overtuigd!”

Juffrouw Falbe glimlachte werkelijk een beetje boosaardig, toen zij de trap af naar beneden ging. Of zij dit nu geweten had, is moeilijk uit te maken; in elk geval ging zij niet naar de vereeniging voor behoeftige kraamvrouwen.

Daarentegen ging zij weer naar huis, naar de Ark en zocht madam Späckbom op. Die twee dames ken den elkaar goed en koesterden wederkeerig groot respect voor elkaar. Wanneer juffrouw Falbe werkelijk in nood was, om den een of anderen stakker te helpen, wist zij altijd, dat madam Spackbom iets over had, daar, waar het kneep.

En madam stel de juffrouw Falbe oneindig hoog — het meest misschien, omdat de juffrouw het eenige beschaafde mensen was, dat werkelijke achting voor haar geneeskunst betoond had.

Behalve dat, placht zij te beweren, dat, ofschoon de juffrouw zoo weinig te geven had, er toch geen van de weldoende dames uit de stad was, die zoo veel nut stichtte en zoo bemind was als zij.

Toen madam nu hoorde, dat het Loppen was, die geholpen moest worden, schudde zij håar krullen afkeurend: „dat helpt niets, juffrouw, ik ken dat bloed — ik !„