Pagina:Else.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Madam Späckbom had Loppen gemist, zoodat zij bijna een half jaar ouder geworden was; berouw had zij misschien ook; maar zij was van een al te harde en strijdbare stof om dit ooit te betreuren.

Ondertusschen vertelde juffrouw Falbe zonder zich te laten afschrikken door de krullen, hoe het met Else in den laatsten tijd gegaan was; zij had haar in het oog gehouden, zoo goed als het ging.

Loppen had van het begin van ’t voorjaar met den jongen man uit de tegelfabriek samen geleefd — gedeeltelijk daarbuiten, gedeeltelijk in een berucht logies beneden in de stad.

Maar hij was lui, en daarbij dronk hij onophoudelijk, wanneer hij in de stad was. Daardoor had Else veel moeilijkheden gehad, en wat erger was: zij was in dien korten tijd zoo veranderd, dat als juffrouw Falbe haar bezocht en beproefde haar te helpen en op den goeden weg te leiden, dan lachte Loppen koppig en beweerde, dat zij best met zichzelve klaar zou komen.

„Ja, ja — daar ziet gij het, zoo is zij,” mopperde madam.

Maar nu was Else ziek, en gisterenavond, toen juf- frouw Falbe haar alleen thuis vond — Svend had zich verscheidene dagen niet laten zien — toen was het voorbij met haar koppigheid, zij weende en was zoo week en berouwvol.

Juffrouw Falbe vertelde zoolang van Else, dat madam ontdooide; en ’savonds werd Loppen gehaald en kreeg haar oude bed in het kamertje, waar de morgenzon kwam.

In het eerst durfde Else madam niet in de oogen