hooge steenen trap, waar het geheel donker was, en juffrouw Falbe sloeg haar arm om haar heen. — „Gij moet mij stellig beloven, dat gij komen zult, Else!”
„Ja juffrouw! ik zal komen,” antwoordde Else vast en keek op.
„Ik dank u, nu zijt gij een vriendelijk meisje,” riep juffrouw Falbe blij, ,nu moet gij beginnen met naar huis te gaan. Het is al over vijf; ik hoor ze in de kerk luiden, dan kom ik direct daarna. Kristian is thuis, daar is het goed en warm; zeg dat ik direct kom!”
Zij spoedde zich weg; zij was zoo gelukkig, dat zij bijna hard liep.
Maar Loppen ging langzaam naar de stad, terwijl zij zich zooveel mogelijk in de schaduw hield. Voordat zij de Ark bereikte, moest zij het fijnste gedeelte van de stad passeeren, waar het vol gaslicht was en waar de winkels bovendien straalden wat ze konden.
Daarom maakten zij een omweg door het park en kwam langs een kerk. Een van de zijdeuren stond open; zij kreeg een zonderlingen lust, sloop naar binnen en ging zitten op een bank tegen een van de zware pilaren.
In het begin was zij half verdoofd van den sterken galm der klokken, die in den toren luidden. Maar toen zij aan het geluid wendde, was het of zij erop rustte en op den grooten machtigen klank zwaaide en op en neer golfde onder die hooge welvingen.
Vooraan bij den preekstoel lagen een paar schoonmaaksters; zij hadden een licht op den grond gezet, dat zij overal met zich heen en weer sleepten; en boven op het koor stond een lantaarn die daar door