Naar inhoud springen

Pagina:Else.djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tot een gewelfde zaal met honderden lichten en rijen van ademloos luisterende dames en heeren. De ellende viel van hem af; hij stond weer als kunstenaar, en de half verdoofde vonk in zijn ziel sloeg uit in een heerlijke vlam, alsof de muziek hem vergiffenis schonk, de muziek, die hij vereerd en verraden had, en op het laatst kwam de groote meester, legde zijn hand op zijn hoofd en zeide: „Er wird es weit bringen.”

Met het instrument onder den arm, den strijkstok naar beneden gehouden, neeg Anton Schirrmeister in de kamer. Daarop legde hij de viool in de kast, sloeg het deksel dicht, wierp zich op een stoel neer met de handen voor de oogen. Maar toen hij iets later opkeek, zat Loppen midden voor hem op de kist bij de deur.

Zij hield ook de handen voor de oogen, en het oude wrak zag op het jonge wrak en schudde het hoofd.

Toen hoorde men sluipen op de trap en buiten op zolder, alsof veel menschen probeerden zachtjes te loopen. Puppelene keek naar binnen, daarop trad zij op zijde om voor de anderen plaats te maken.

Het was de geheele Bende; zij had ze van hier en daar bij elkaar gezameld. Zij waren haar gevolgd in de hoop, dat zij iets voor hen had; daarom was er een opgeruimde stemming.

Loppen wilde naar buiten sluipen, maar iemand pakte haar beet. Dat was Svend.

Zij hadden elkaar verscheidene weken niet gezien en toen ze scheidden, was het in onmin. Maar in de stemming, waarin Else was, werd zij zacht, toen zij hem zag, zoo leelijk en verzwierd als hij was.

Svend merkte dit, ging bij haar op de kist zitten, begon te jammeren en beloofde beterschap en alles