Naar inhoud springen

Pagina:Else.djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

derde ; verschrikt vluchtte zij enkele treden den zolder op en terwijl zij stond te luisteren of hij naar buiten kwam, hoorde zij boven zich enkele tonen, zooals zij nooit van te yoren gehoord had. Dat was niet van een trom of fluit of piano; maar lange, klagende tonen zacht en geheimzinnig — alsof zij al haar ellende kenden en kwamen om haar te troosten.

Toen zij voorzichtig de deur naar Schirrmeister’s kamer opende, zag zij den ouden muzikant voor de lamp staan, hij speelde viool.

Het licht viel bijna in zijn klein gerimpeld gelaat, de vochtige, gezwollen oogen hadden een eigenaardigen glans en met een waardige buiging groette hij Else.

Hij had zijn ouden rug opgericht en terwijl de arm met ouderwetsche bevalligheid den strijkstok hanteerde, boog hij het kleine hoofd, kaal als een radijs, luisterend heen over de viool.

Het was wel sedert jaar en dag, dat hij zijn lievelingsinstrument bespeelde. Maar van avond was het zoo wonderlijk over hem gekomen ; hij haalde de viool te voorschijn, en lapte de snaren eenigszins op, en nu speelde hij zijn kleine triomfen en zijn groote nederlaag.

Hij speelde Prume en Rode en op het laatst het adagio van Spohr, dat hem des meesters bijval verschaft had, en hij speelde het, zonder een enkele maal er naast te grijpen, zuiver en correct, zooals de meester het wilde.

Daar was niets meer van den hongerigen notenschrijver en verloopen muzikant. Met opgericht hoofd, de oogen wijd open, stond hij daar in het licht van de walmende parafinlamp en speelde de dakkamer op,