Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

voor Noord- en Zuid-Nederland, bevat het antwoord van Douwes Dekker op een uitnoodiging voor genoemd Congres, welk antwoord tevens een weigering was.

In dezen brief nu, vindt men de afdoende bewijzen dat Multatuli reeds toen ongeschikt was voor ernstigen hervormingsarbeid. Zijn plaats in de rijen van de burgerlijke oppositie tegen de misbruiken van het koloniale systeem, was hij zich niet bewust. Multatuli heeft zijn eigen beeld van eerlijk en menschlievend ambtenaar geidealiseerd en in zijn werken onsterfelijk gemaakt. Zijn verzet was een individueele daad, die hoog uitstak boven het gemiddelde van zijne stand- en beroepsgenooten, een voor de bourgeoisie zeldzaam edelmoedig en geniaal protest, maar niet het teeken van een beweging in de bourgeoisie welke tot iets zou leiden. Waarom kon Douwes Dekker het overige van zijn leven doorbrengen met het staren naar het ideale beeld van Max Havelaar? Wijl aanvankelijk geen mogelijkheid bestond voor een reëelen strijd om aan Max Havelaar recht te verschaffen. Hij bleef zitten met zijn illusie, en zag voortaan niets anders. Toen langzamerhand eene beweging ontstond, die door Multatuli begrepen en gesteund, een macht had kunnen zijn, ook te gebruiken in de Havelaarszaak, was zijne blindheid voor hare beteekenis, en voor politieke bewegingen in het algemeen, volkomen geworden.

Hij zag enkel dit ééne: het opstaan van één bijzonder man tegen onrecht en laagheid—gevolgd door niets dan eenig gedruisch van handgeklap en bravo ter eene, van scheldwoorden ter andere zij. Douwes Dekker bleef wachten op een zichtbaar, feitelijk protest van de beschaafden, de gegoeden, de invloedrijken—zonder wier hulp of initiatief, het hem, den bourgeois, niet mogelijk was zich een beweging van eenige beteekenis te denken. Maar een zoodanig protest kwam niet. Wat Dekker van de aanzienlijken ondervond was integendeel openlijke tegenwerking of een vertoon van sympathie, erger somtijds dan vijandschap. Eene Multatuli-commissie van omstreeks 1870 slaagde er enkel in hem ontzaglijk te grieven. Dekker, van dezen zelfden tijd tot zijn overlijden in

106