Naar inhoud springen

Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

wij meenden dat de schuld bij Douwes Dekker lag, die geen ekonomie had gestudeerd. Immers, socialist te zijn is niet in de eerste plaats een gevolg van studie. Zoo waar het is, dat niemand socialist kan worden dan door de kennis van zekere ekonomisch-historische zaken in zich op te nemen, zoo waar is het, dat zoodanige kennis niet voldoende mag heeten. Om de kennis van hetgeen noodig is, zich ten nutte te maken, is eene algemeene geestelijke voorbereiding onmisbaar, welke op dit oogenblik alleen in de praktijk van het leven kan worden verkregen. De leden van de arbeidersklasse, zoover zij hunne positie zich bewust zijn geworden, bezitten die voorbereiding al spoedig. Zulke dingen als de aanwezigheid van klassen, de ekonomische grondslag van de klassenverdeeling, de noodzakelijkheid van den strijd der klassen—zij ondervinden het zoodra zij hebben leeren rondzien in de wereld en weten ten minste de beginselen van deze waarheden eer zij iets anders weten. Dan moet de studie komen die de beginselen ontwikkelt, oorzaken van gevolgen leert onderscheiden, en de kennis vervormt tot een wapen in dezelfde beweging waaraan de kennis is verschuldigd.

Maar de bourgeoisie blijft van die voorbereiding verstoken. Wat haar de praktijk van het leven onderwijst, is integendeel een les welke het ontvankelijk worden voor de waarheden van de sociaaldemokratie belemmert. Zoo zij het klassenkarakter van onze maatschappij eenigermate beseft, is het in den vorm van een onuitroeibaar geloof aan de noodzakelijkheid van een groote menigte lieden die de moeilijke en onaangename en slecht bezoldigde baantjes waarnemen, om aan een kleinere groep van personen het lichte en aantrekkelijke werk te laten dat ruim wordt beloond. De bourgeoisie die van het openbare leven de leiding heeft, moet meenen dat zij een taak verricht welke haar aanspraak geeft op de dankbaarheid van de geheele samenleving—en dat het geval waarin sommigen van hare leden verkeeren van zich ongestoord aan kunsten en wetenschappen te wijden, en de publieke posten te vervullen, ook zonder betaling, een

119