Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/135

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

1886—is men geen baas meer over zijn eigen kind. Het is 'n gruwel! En dat wil men—"de liberalen!"—in Holland ook invoeren? Alva zou zich lang bedacht hebben voor hij zoo'n maatregel zou hebben durven invoeren. Onderwijs van staatswege! Maar weet men dan niet dat die "staat" 'n heterogeen, veranderlijk, dood mechanismus is? Regeering moet beperkt worden tot het onmisbaar noodige, evenals elk noodzakelijk kwaad. En die malle socialisten willen alles aan dien staat opdragen, tot de verdeeling van de arbeidsvruchten toe! 't Komt mij voor, dat ik in een gekkenhuis leef...."[1]

Men kan in het midden laten welke de bedoelingen zijn van een bourgeoisregeering, die gedwongen onderwijs instelt. Maar van de arbeiderspartij is de bedoeling, dat de kinderen aan exploitatie van kapitalisten onttrokken, tegen verwaarloozing door ouders beschermd worden, en het opkomend geslacht der werklieden zijn jeugd besteedt aan betere fyzieke en intellektueele voorbereiding. Wij willen gaarne de waarde van den voorgeslagen maatregel diskussiëeren, maar haar niet gemeten zien met den bedriegelijken maatstaf van een algemeene vrijheidsliefde. De vraag is of wij den Staat die het kan doen, zullen verplichten het te doen. En of een ander lichaam bij machte is zoowel het onderwijs te geven als den school (of leer-) plicht te handhaven. Een regeling in een maatschappij van vrije en gelijke leden zou wellicht anders zijn, maar daarom mogen wij de eenige doeltreffende regeling in den klassenstaat niet achterwege laten. Met de verwarring tusschen het opdragen aan den Staat en het gebruiken van den Staat—en de andere niet minder vaste anarchistische verwarring van den klassenstaat en de socialistische gemeenschap, die de arbeidsvruchten "verdeelen" zal, is deze aanhaling volledig.—Of deze: [1]

"....Wat zouden de Dageraders van me zeggen als ik kwam vertellen dat ik een tegenstander ben van staats-onderwijs? A plus forte raison van: leerplicht!

  1. 1,0 1,1 Bundel, bl. 292/3.
131