DE VERKIEZING IN AMSTERDAM IX.[1]
Voor de derde maal binnen den tijd van nauwelijks een jaar heeft de politieke woordvoerder onzer partij met ongunstig resultaat een ernstige Kamerkandidatuur aangenomen, die hij tot twee keer toe naar het algemeen gevoelen aanvankelijk zoo goed als gewonnen had. De einduitslag van Veendam en die van Amsterdam IX kwamen zeer onverwacht, de laatste nog erger dan de eerste, terwijl 't ergst van al was, dat men hier op een vergoeding had gehoopt voor wat daar verloren was gegaan.
Te verbergen is bovendien niet, dat, ten nadeele van de partij, de oorzaak welke Troelstra buiten de Kamer heeft gehouden, nu en vroeger, steeds voor herhaling vatbaar is. Het was toevallig, dat thans de radikalen meededen; het was onder hunne aanvoering, dat de vorige maal de geheele burgerlijke reaktie zich tegen ons keerde. Iedere eenigszins aannemelijke liberaal is aan de groote massa van de gewone demokraten liever dan de sociaaldemokraat. Ware de heer Pierson in herstemming gekomen, hij zou zeker hebben kunnen rekenen op den steun, we zeggen niet van Mr. Treub en zijn onmiddellijken aanhang, maar van zeer vele geavanceerden in het distrikt, die nu hun beter-ik op een stem voor den arbeiderskandidaat konden trakteeren. Hoe gaarne ieder voorwendsel wordt aangegrepen om den drang des harten te volgen, die de stem is van het maatschappelijk zelfbehoud, heeft, tusschen Veendam en Negen, de Amsterdamsche gemeenteraadsverkiezing van dit jaar bewezen met hare volledige kapitalistische koalitie. Niet overal heeft een Treub de overhand, wiens wetenschappelijke richting en persoonlijke voorkeur de verschillen met het socialisme doen verkleinen. Andere woordvoerders, als de heeren Gerritsen en Van den Bergh, doen voor het Handelsblad weinig onder in het opstoken van de gemeente tegen de socialisten, die geen hervorming en enkel omverwerping willen. Het was geen groote politiek, die den gevallen kandidaat, den heer Gerritsen,
- ↑ Voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe Tijd (1902).