Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

in het blad van 7 Juli '98. Het grooter worden van de arbeidersklasse, blijkens de beroepsstatistiek, noemt hij een motief "zoowel voor den Staat als voor de bezitters (evenzeer een motief van rechtvaardigheid als van wijsheid) voor haar welzijn te zorgen op een doelmatige wijze en met nooit verzwakkende kracht".

De industriëelen waren, gelijk men weet, de eersten om te erkennen dat het met de nieuwe wetgeving beoogde doel inderdaad bereikt is geworden. Hun aanvankelijk verzet kan met de woorden van Louis Morosti, Les Problèmes du Paupérisme (2e. éd. 1891, bl. 151) als volgt worden omschreven: "De uitbreiding van den arbeid van onbeschermden, van kinderen vooral, werd dermate overdreven; haar invloed op het behoud van het geslacht, op zijn ontwikkeling, werd zoo noodlottig en deed zich zoo sterk gevoelen, dat de regeeringen zich met de zaak bemoeiden, vreezende dat de levende kracht van het volk voor langen tijd zou worden aangetast, indien zij geen weerstand boden aan de eischen van de kapitalisten". Vervolgens echter, schrijft Drage, Labour Problem (1896, bl. 170) over de Tien-urenwet van 1847 in Engeland, "had de ondervinding aan een groot deel van de arbeiders geleerd, dat zoodanige beperkende bepalingen op zichzelf weldadig waren; en de beweging ter bescherming van de arbeiders werd door de ondernemers gesteund wegens ekonomische zoowel als wegens menschlievende motieven". De menschlievendheid, die eerst werkzaam werd toen het voordeel gebleken was, had hier zonder schade ongenoemd kunnen blijven. Bij Von Plener in zijn geschiedkundig overzicht vinden we een aanwijzing van den aard der ekonomische motieven. Hij verklaart (English Factory Legislation, bl. 57) de medewerking van groote ondernemers in de aardewerk-industrie uit Staffordshire, uit de voordeelen welke ze van de fabriekswetgeving hoopten te ontleenen op hunne kleinere konkurrenten. Zekere wettelijke grenzen aan de uitbuiting gesteld hebben inderdaad altijd de strekking het grootbedrijf te begunstigen, dat eventueele schade door technische hulpmiddelen, welke den kleinen on-

156