eerder, ziekten waren doodelijker, de gevaren van het bestaan talrijker. Het geslacht bleef kleiner van lichaamsbouw, zwakker, achterlijker in ontwikkeling." "Doch krachtens de algemeenheid van dezen toestand, waren de uitersten van armoede en rijkdom minder van elkander verwijderd."
In zeer slechte tijden stierven velen van gebrek, b.v. gedurende de groote hongersnooden van 1315 en 1316. toen alleen de zeer vermogenden geen letsel zullen hebben geleden. In gewone tijden was het gehalte van het voedsel uitmuntend; tarwebrood, stevig bier en overvloed van vleesch vielen onder bereik van veel meer menschen dan nu. En bij alle rampen welke de samenleving in haar geheel dikwijls plachten te bezoeken, is de klasse-armoe van het arbeidende proletariaat toch eerst een verschijnsel van later. Volgens Rogers is dit de nijpendste en wanhopigste armoede.
- "De pijnigende, hopelooze armoede, schrijft hij, bij welke het bestaan juist nog mogelijk is, maar niets boven het noodzakelijke onderhoud wordt gewonnen, was naar mijn overtuiging geenszins een kenmerk van het middeleeuwsche leven, ja, was er zelfs vreemd aan.
- Ik kan aannemen dat de menschen van gebrek omkwamen, maar niet dat zij bij voortduring verkeerden in een toestand tusschen leven en sterven. ..."[1]
Ook onze Nederlandsche geschiedschrijver De Bosch Kemper is getroffen geworden door het verschil tusschen de behoeftigheid van een bepaalde maatschappelijke klasse, en de algemeene nooden eener achterlijke maatschappij. Hij onderscheidt een "extensieve" en een "intensieve" armoede. In vroegere tijden heerschte de extensieve armoe, zij was "algemeen van omvang". Het getal rijken was gering; "en de hongersnood, wanneer hij woedde, telde overal zijn slachtoffers." "In latere tijden, daarentegen, was de armoede minder algemeen, maar bij
- ↑ Thorold Rogers, Work and Wages, bl. 80, 81.