Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/274

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

looft, is natuurlijk het gebied van zwakkere volken die kostbare produkten voortbrengen of kunnen vóórtbrengen: de tropische gewesten[1]. Arbeidsvruchten die reeds op deze of andere wijze geoogst werden, met geweld te onderscheppen, is een andere methode van het handelskapitaal, ook door de Hollanders aangewend zoolang zij er de kans toe zagen. Koopvaart en zeeroof heeft behoord tot de primitieve kapitalistische uitbuiting, allengs in onbruik geraakt toen de kapitaalbezittende klassen, voor deze ongewisse en wederzijdsch verderfelijke middelen, de zekerder en veiliger en op den duur produktiever manier konden toepassen van het exploiteeren eener vreedzame en weerlooze arbeiderbevolking, ieder in haar eigen land.

Voor het overige, behalve het geweld ter zee en in de koloniën, zoover het handelskapitaal inderdaad handel drijft, kent het ook dan slechts de methode van exploitatie die berust op de overmacht van het geldbezit. Bestanddeelen van die overmacht zijn de gewone geweldmiddelen en ook de kennis, de ervaring en de geestkracht in den handel zelf verkregen. Het koopmanskapitaal, niet als een speciaal onderdeel van het maatschappelijk totaalkapitaal en aan het industrieel kapitaal ondergeschikt, is alleen bestaanbaar in de maatschappij waarin kleinbedrijf en de daarbij behoorende gebrekkige staat van vervoermiddelen en geïsoleerdheid van landen en volken regel is. Bekendheid met vreemde waren en markten, met verre wegen, met behoeften en krachten van andere samenlevingen, met de gesteldheid der wereld, in één woord, buiten eigen stad of dorp, is in die tijden als een monopolie van de kooplieden[2].


  1. Jan de la Court geeft in zijn reeds genoemd werk Politike Discoursen (1662) de volgende beknopte samenvatting van primitieve koloniale politiek:—men neemt in beslag eenige belangrijke zeehavens, richt versterkingen daarbij op, om den handel op de rivieren welke er uitloopen te beheerschen. Krachtens die middelen zullen "de inwoners van andere landen voor de inwoners van het moederland moeten arbeiden en onze garnizoenen betalen", (bl. 9/10).
  2. Bakhuizen van den Brink, in zijn studie over den vermaarden koopman Isaäc le Maire (gest. 1624) beschrijft als volgt de positie der vertegenwoordigers van den ouden handel. Zij bezaten, zegt hij, bij uitsluiting alle "kennis van de gelegenheid, van de uitgestrektheid van de behoeften, van de hulpbronnen van landen en volken, van de betrekkingen der laatstgenoemden onderling, hunne wederkeerige genegenheid en afkeer, van de neigingen der onderdanen tot hunne
270