Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/290

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

waar het den voet zet. Zijn grondgebied, de wijde wereld en de ruime zee. Een gunstig gelegen, goed versterkte, van een goede haven voorziene stad, met een genoegzaam aantal inwoners voor het gaande houden van de industrieën die van den handel onafscheidelijk zijn (en die aan een gedeelte van het aldus gebruikte kapitaal een ander karakter geven)—dit is al wat het handelskapitaal aan land en menschen behoeft. Zelfs een kloek en scheeprijk dorp als Broek in Waterland kan zijn zetel en daardoor een wonder van de wereld worden. Deze handel is nooit een bedrijf geweest dat groote Staten schiep, hij is het stedelijk bedrijf bij uitnemendheid: het werk dat, om alleen van de nieuwere tijden te spreken, Venetië en Genua, Antwerpen, Brugge en Amsterdam groot en geducht maakte. Behooren de handelssteden, als een gevolg van vroegere omstandigheden, historisch tot een grooter gebied, dan zal de eenheid met de overige bevolking nooit zeer innig zijn, en de tegenstelling tusschen stad en land, tusschen verschillende steden onderling, tusschen de deelen en het geheel, voortdurend voelbaar blijven. Het ekonomische geheel is inderdaad de handeldrijvende stad. Van haar standpunt is al wat het politieke verband meer omvat doorgaans overtollig en dikwijls schadelijk. Een ballast dien zij heeft mee te voeren, een aanhang dien zij moet verzorgen. Gebrek aan samenhang, onophoudelijke geschillen, afwezigheid van centrale leiding en eendrachtig handelen moest het kenmerk zijn van de geschiedenis onzer Republiek, waarvan de meest levensvatbare en heerschende bestanddeelen even zoovele afzonderlijke gemeenebesten waren van ongelijke sterkte.

De lotgevallen van het overige deel der Nederlanden konden b.v. de stad Amsterdam tot op zekere hoogte onverschillig blijven. In meer dan één oorlog, of bij andere gelegenheden, zooals men weet, heeft dan ook de regeering van Amsterdam een onafhankelijke politiek willen volgen, aparte overeenkomsten aangaan en uitsluitende voordeelen bedingen met vreemde mogendheden. Zoolang de koopman maar zijn schepen kon uit-

286