Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/321

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

minder erbarming, door de overheid gesteund, de overige bevolking te plunderen.

In iederen vorm zijn verbruiksbelastingen—op artikelen van algemeen verbruik gelegd—middelen tot uitbuiting: maar door de opbrengst te verpachten wordt de uitbuiting nog verscherpt door de tusschenkomst van een kapitalistisch ondernemer, die het in de pachtsom belegde kapitaal winstgevend heeft te maken.

Dit kapitaal, echter, wordt zelve niet produktief aangewend: voor zoover de pachtsom niet vloeit in de partikuliere kassen der regenten, komt zij in de staatskas. De ondernemer-pachter, dus, koopt geen produktiemiddelen om te doen arbeiden—hij legt beslag op een gedeelte van het arbeidsprodukt der massa dat hem wordt afgestaan als een impost op haar verbruik. Met den modernen kapitalistischen ondernemer heeft de belastingpachter het winstbejag gemeen, niet, echter, de produktieve funktie. Wat hij zich toe-eigent is geen deel van een onder zijn verantwoordelijkheid en op zijn risiko voortgebrachte produktswaarde, waarvan althans een ander deel, als de prijs der geleverde arbeidskracht, aan den arbeider wordt gelaten. De pachter staat geheel buiten alle voortbrenging. Hij is geen werkgever. Hij laat geen loon verdienen. Hij ontziet geen bestaansminimum. Hij verhoogt geen welvaart. Hij verlaagt geen prijzen. De pachter, integendeel, weet enkel van nemen. De pachter oogst waar hij niet heeft gezaaid. De pachter maakt alle waren duurder, versmalt ook de kleinste inkomens, verzwaart alle bestaande armoede. De pachter eischt zijn deel zelfs van aalmoezen, hij gaat de gezinnen zonder kostwinner niet voorbij. Alle geringe staatsburgers vallen onder zijn bereik en de meest weerloozen vervolgt hij met het minste meêdoogen. De pachter is niet een ambtenaar die voor anderen ontvangt; hij is de spekulant die zijn kosten moet goedmaken en zijn voorschotten doen rendeeren. De pachter hanteert zijn kapitaal als de woekeraar het zijne, en heeft vóór op den woekeraar, die somtijds door een wet beperkt wordt, dat zijn knevelarijen krachtens de wet worden bedreven.

317