Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/36

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

niet aan, eenige dagen later die betuiging te beantwoorden met een algemeene klacht over onze oneerbiedigheid, zonder te zeggen wat die klacht heeft uitgelokt. De gebruikte woorden zijn niet beleefd, maar het ligt voor de hand, dat onze medewerker aan den Heer Alberdingk Thijm, in zijne kwaliteit van beoordeelaar van schilderijen, geen beleefdheid meende schuldig te zijn. Zou men dan iemand dwingen zijn gevoelen te verbergen? Dan zou het beter zijn dat men hem verbood te schrijven. De auteur van het N. Gids-artikel wilde juist zeggen: ik vind de kunst-kritieken van den Heer Thijm zeer slecht. Ziedaar. Het is een onbillijk en bovendien een onaesthetisch verlangen, dat men eenvoudige dingen niet-eenvoudig uitdrukt. Als hier gestreden moet worden, dient het te zijn over de vraag, of onze medewerker gelijk heeft, niet over de bij-zaak of hij iemands ijdelheid heeft gekwetst.

Een ander ding van gewicht is de omstandigheid, dat men ten onrechte onze kritiek verwijt, dat zij scheldwoorden in plaats van argumenten gebruikt. Ik houd vol, dat deze grief alleen op onze tegenstanders kan slaan. Wat ons betreft, wij hebben de gronden voor onze opinies in dozijnen artikelen neêrgelegd. Het gebrek aan redeneering bij de andere partij is pijnlijk, en onaangenaam voor ons, die gaarne wat meer weerstandsvermogen bij onze vijanden zouden ontdekken. Ik heb hier den Heer Alberdingk Thijm aan mijn kant. Hij was het, die in zijn artikel, dat den onbetamelijken uitval tegen den N. Gids bevatte, den Gids aanspoorde met kracht tegen ons op te treden.

O, gij ironische vreemdeling! Oude Paul Foreestier! Helaas, wat verlangt gij.... zeg ons aan welk van de Gids-redacteuren gij die taak zoudt willen opdragen! Aan den kroniekschrijver? Komaan. Aan den Heer Boissevain? Hij staat nog in den hoek waarin Busken Huet hem heeft gezet. De Nieuwe Gids is voor den ouden Gids, wat de Gids voor de Letteroefeningen was. Een onaangename werkelijkheid, die zich noch door eenige proeven van parodieën, noch door enkele sneers laat verbloemen. En toch zullen deze uitvallen en deze hekeldichtjes nooit

32