Naar inhoud springen

Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/366

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

buitenstaanders of medestanders van morgen te ontzien, mogen wij niet de minstens even achtenswaardige geestelijke behoeften van onze eigen aanhangers en medestrijders onbevredigd laten. De voorstanders van de proletarische wereldbeschouwing willen gaarne rekening houden met wat in den godsdienst respectabel moge zijn—maar kunnen zij daarom willen verbergen wat zij eerbiedwaardig achten in het ongeloof? Dit ongeloof is niet het werk van leiders, het werd van ouds als het kenmerk van onafhankelijk denkende arbeiders vastgesteld: niet het socialisme, maar het kapitalisme heeft bij een toenemend getal het geloof weggenomen. En aangezien het verlangen naar kennis, de dorst naar het begrijpen van de wereld, wel in de eerste plaats het verstaan van hun eigen gevoelens vergt, dient ook door ons een zoo gewichtig onderwerp in de socialistische voorlichting ter diskussie te worden gesteld.

Het politieke voordeel dat men van de uitbreiding en verdieping van de gedachtenwisseling verwachten mag, weegt tegen het onmiskenbare gevaar ongetwijfeld ruimschoots op. Wij mogen niet bij de geloovigen in de verdenking komen dat wij een hun dierbaar geestelijk bezit moedwillig willen schenden, maar evenmin bij de ongeloovigen dat wij, uit politieke berekening, onze en hunne gedachten opzettelijk in het duister zouden laten. En bovendien: men kan, mits men niet, zooals sommige burgerlijke woordvoerders deden of nog doen, den godsdienst voorstellen als een dwaling zonder meer of aanvallen als enkel bedrog, men kan de godsdienstlooze beschouwing uiteenzetten en bepleiten zonder ergernis te geven aan de oprechte vromen.

Oprechte vroomheid bovendien uit zich doorgaans in verdraagzaamheid—in de erkenning waartoe ons het atheïsme machtigt, dat het denken slechts een middel en het doen van de menschen het oogmerk is van iedere zedeleer, de godsdienstlooze zoowel als de godsdienstige. Hoe zou men ontzag kunnen eischen voor een geloof dat niet wederkeerig ontzag toonde voor het ongeloof? dat zou weigeren of aarzelen de uit moreel oogpunt zoo

362