Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Deze verfijnde anarchie zal vragen waartoe het dient in ons land over het koningschap te schrijven; dat is, meenen zij, immers geen kracht om rekening mee te houden; bemoei u toch niet, zeggen zij, met die onschadelijke komedie, waarvan wij allen weten wat zij waard is. Laat het koningschap zijn eigen dood sterven, het valt in onder het gewicht van zijn onbeduidendheid.

Maar ik die een Socialist ben en geen Anarchist, ik die voor oogen heb een zeer nauwkeurig te omschrijven en omschreven merk, ik die meen zeer precies te weten wat de maatschappij voor een ding is en waarvoor in de maatschappij Staat en Regeering moeten dienen; ik die de maatschappij aanzie voor een werkinrichting en niets meer, die alle gedwongen bemoeiing van personen met personen anders dan voor regeling van werk en verdeeling van levensbenoodigdheden verwerp, maar dan ook regeling en verdeeling beide wil maken tot de verplichte en uitsluitende zaak van de nieuwe machten die den ouden naam van Regeering zullen dragen, ik bekommer mij zeer sterk over hetgeen nu in de maatschappij gebeurt en wat de Regeering tegenwoordig doet. Als ik bedenk hoe het worden kan en worden zal en hoe het nu is, dan bevind ik mij als op den drempel van een gevangenis waar ik veroordeeld ben twintig jaar te zitten; een eindelooze tijd zonder verbetering in eenige toekomst. Ik zal geen verandering beleven, het is een nacht waar geen dag op volgt, donkerte zonder licht, vertwijfeling bijna en geen hoop. Ja, dit is onze hoop, van iemand die een stekje in den grond zet en berekent dat na honderd jaren de boom volwassen zal zijn, maar hij kan alleen een schaduw verwachten die na hem komt. Alles, alles van onze tegenwoordige regeerders zal veranderd moeten worden, voor wij kunnen spreken van beterschap die iets beteekent. De andere regeering zal in de plaats moeten komen van deze. Wat deze nu is, de opperste administratie van de openbare zaak, zal de andere moeten worden. Aangezien nu, volgens mij, op zulk eene opperste administratie zeer veel aankomt, is het bedroevend en ontmoedigend dat wij een bijna on-

39