gelooven, maar ik kan niet lezen over Napoleon en zijn heldendaden zonder de fyzieke onrustigheid en somtijds de daarvan groeiende walging te gevoelen, die het ruiken van stank of het hooren van een valschen vioolsnaar of het zien van een vies beest teweeg brengt. Voor zulke menschen als Napoleon ga ik in mijn lektuur uit den weg, als voor een wagen van de privaat-reiniging in de straat. De zuivere waarheid is, dat als ik hoor van zijn overwinningen en zijn krijgsroem, ik dadelijk zooveel vrouwen zie huilen over hunne mannen en aanstaande mannen en zoons, en tegelijk zooveel verbrande huisjes en geroofd eigendom van arme opspaarders, en mij zooveel angst en pijn van gewonden voorstel en de verliederlijking van zooveel fatsoenlijke menschen in de veldtochten verbeeld en de ontzettende ongerustheid van hun familie en de treurige vernedering van de verslagenen, dat ik den naam van den onvermoeibaren maaier van menschen, zoo afzichtelijk vind als Zwarte Dood en baarlijke Satan. Ik verbeeld mij dezen Napoleon als een van den duivel bezeten boozen boer uit de middeleeuwen, die des nachts zijn woning verlaat en met zware zakken beladen, de kwalijk beploegde akkers betreedt van zijn buren, waar het met groote moeite gewonnen zaad juist gestort is in de ongelijke vore; een doodend werk met gebrekkige gereedschappen, het eenige levensmiddel van ellendige dorpen vol hongerige menschen; de verwachting van een op zijn best schralen oogst; de magere hoop van de massa overgegeven aan de genade van de natuur, aan de verwoestingen van wilde dieren, aan de inbreuken van onstuimig edelvolk op de jacht. De behekste boer zet den voet op de velden door hoop en offer zoo eerbiedwaardig als een armoedig kerkje in een dorp van strooien hutten. Hij zet den voet op de velden en bestrooit ze rijkelijk met zaad van onkruid, branderig, vol vergif en woeker; de nacht ziet hem zwoegen met onveranderd gezicht, gebogen onder den verdervenden arbeid van zijn handen, met groote en snelle stappen de vernietiging voltooiend van wat de anderen in dagen en weken van moeilijke schreden moesten doen, en voor de ochtend geheel is
Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/59
Uiterlijk