Deze pagina is gevalideerd
111
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
Tergen wilt gij mij wel — tot ik zou luid uit-krijschen heete, heesche drift — tot ik u zou willen aangrijpen en van-een rijten met nagels — in razende haat. Dat zoudt gij willen, lust voor uw macht.
Maar het is te groot — en mijn woede verstramt — gij zijt te ver, te laag.
De donkerrondende toorn-wolk verschrompelt koel — breekt neer in trage, zwijgende sneeuw.
En het ziedende vuur trekt samen, samen — stijgend en zich hoog inkeerend tot één enkele, eindeloos hoog wit-tintelende ster.