Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/13

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

I.

 

Ik ben Johannes, — eenzaam nu. Groot windgerucht is om mij. Stil glijden daarin op mijn blinkende menschgedachten, de gedachten mijner eenzaamheid.


Ik ben alleen, gansch alleen, ongenaakbaar, onschendbaar.


En ik wil ze allen uitspreken, gansch alleen zijnde, mijn lieve, mijn schoone, heerlijke gedachten.


O mijn witte kinderen, mijn blanke, hemelsche woordrijzingen, uitlevend uit mijn droevig lijf, dat siddert in smartelijke verrukking. Ik zal u allen verzorgen, teederlijk, — minnelijk, — als een goede, goede vader.

Want gij zijt sterk, maar zoo wonderbaar teer. Voor het staren van koude mensch-oogen verkwijnt gij, en het geluid der stemmen kan u doen sterven. En dat is leed, leed, leed, — nameloos leed voor wie u droeg. Als de liefde van uwen Vader voor u, zoo groot is er geen liefde.