Naar inhoud springen

Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
130
JOHANNES VIATOR.
 

zachte, zoetriekende lucht — en samen houdt dit nog het veel eeuwiger en veel fijnere weten van ongeziene ongeroken dingen, het weten van al dat goede in mij en in de menschen, het weten der liefde die niet is van mij, noch van deze menschen, noch van dit wereldje hier maar slechts daarin zooals in alles, en in zichzelve eeuwig, zonder tijd.

Dit is mijne ziel het rijkelijk voedsel, zoodat zij groot worde en sterk.

God heeft mij hier geplaatst dat ik voedsel vinden zou, zooals de bij, éénen zomer, in de bloemen van éénen tuin, en ik doe zijnen Wil en ben tevreden.

Maar zoo snel breekt alle lust, waar wij leven van begoocheling. Stil lag ik, inzuigend het zuivere genieten — en op eens weer wilde vlammen en spattend schuim en onrust en het gladde beeld verstoord.

Opdat ik zou leeren de eenige waarheid vinden van allen schijn — en dat het onze eigene schoonheid is, die de dingen schoon maakt.

Het moest breken dienzelfden dag, met stormend woelen van leelijk en schoon dooreen, met schetter-geraas, met spattend licht en donker dooreen, met een weëe menging van zoete en scherpwrange emoties.