Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/135

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

XIII.

 

O, mijn zoete woorden, zijt ge daar weer? Mijn zoete zangwoorden — die niemand kent dan mij en in wier midden ik alleen gelukkig ben. Hoe heb ik om u geschreid en gedacht: waar zijn zij? zal ik hen dan nimmer weerzien? Lieve gezellen mijner eenzaamheid, sterke, schoone werkers aan mijn zwaar werk, wat was ik zonder u, en hoe dor en somber is de groote wereld waar niet schijnen uw heerlijke gestalten.

Want ik heb niet om mijnen God te dienen dan u. Gij zijt mijn ziel niet en niet het heiligste, maar zonder u was ik een doode in dit leven, een vreemde in mijn ziel, een man zonder daden. Gij zijt mijne gidsen, gij zijt mijne trouwe werken, gij zijt de priesters in dezen tempel, doende den heiligen ritus, zingend de rhythmische reien. Blij geef ik de kleurige kleederen, blij leid ik uw statigen gang, blij om de heerlijkheid Gods. Hoe is heerlijk de glans Zijner genade.


Maar door den nacht brak het spatten van den kunst-