Naar inhoud springen

Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

XVI.

 

Over mij, in den nacht Marjon’s stem, als eene zachte goud-nevel:


»Liefste! — mijn Liefste dan!«

»O hoe zijn je gedachten hard. Zie je mij dan niet staan en schreien?«

»Mijn handen voor de oogen, mijn hoofd op je borst. Voel je het niet komen rusten?«

»En mijn lang haar over je lieve leden. Is het niet zacht en warm, een goud-sluier?«

»Maar je adem gaat in je donkere borst op en neer, op en neer. Het is mij gesloten — het is hard en dicht. Vreemd blijf ik buiten schreien.«

»Ik ben het, ik, Marjon, de roepende.«

»Ik ben het licht, ik ben het heilige.«

»Ik ben het goud en het wit. Ik ben het stralende, gouden goud — en het teere wit, het room-wit.«