Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/17

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
13
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

Ben ik het, ik, ongelukkige, die Gij rijk wilt maken met deze daden? Ik, mensch, levend van lusten en begeerten, mensch die eet en slaapt? Zal een hongerende niet stikken in grooten overvloed, zal de arme niet verloren gaan in weelde? Men bereidt een zieke geen feestmalen, en mijn lijf is ziek, van duizend kleine begeerten.


Laat mij met rust, — zou ik niet genoeg kunnen hebben, aan het kleine bevredigende, aan wat zon, aan wat zoetheid, wat kleurige bloemen, aan wat schijn van menschenliefheid?

Laat mij met rust, — of doe Gij alles door mijn hand. Maar Gij dwingt mij, en jaagt mij op, en doet niet maar laat mij doen, sidderend in mijn geringe krachten, en straft mij scherpelijk bij al mijn tekortkomingen.

Zal er dan een hoog loon zijn, zal ik zien de glorie van Uw licht, proeven de zoetheid van Uw stem, van Uw eigen stem. Uw teedere, lievende stem? Als ik dan trouw ben en vastwillend en gedwee, — dienaar van Uw schoonen Wil?


Zoo moet ik vrij zijn, met de vrijheid van eenen arend, van eenen grooten, lichten god, — van den lichten zonnebal, rond en ontzachlijk, drijvend met zijnen stoet van werelden in ruimten zonder begrenzing.