Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
15
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

zijn glanzen in Uw licht. Wel weet ik dat alle rechtvaardigheid Uw rechtvaardigheid, alle liefde Uw liefde is. Ja ik weet dat Gij tot mij gekomen zijt, — in ’t geluid eener vrouwestem, in den glans van blond vrouwehaar, — dat Gij gezonden hebt Uwer serafijnen één, een blankhandige vrouw, aanrakend met licht mijn innerlijke ziel.

Maar ik weet dat Gij meer zijt — en o mijn eeuwig Licht! zoo ik om Uwentwil de schoonwendende schitteringen van dit wereldheil moest verdooven, zou ik wel kunnen? — Zou ik dat wel kunnen? —

Nu ziet Gij, mijn Licht, ik kan niet.


Maar stil en onmerkbaar groeit het in mij voort. Hoe ik schrei of vertwijfel, het stoort niet het gebeuren der wondere dingen in de diepten mijner ziel.

Ik sta op en zie den dag aan, den lichten dag, den groenen schijn der zonnige bladeren, en in den nacht, wijl ik sliep, in den koelen, stillen nacht is het grooter geworden en sterker geworden, — en stil zittend in den zonneschijn verbaas ik mij over het gebeurde van den nacht.

Want ik ga om, doende de dingen van elken dag, het proeven en ruiken en hooren — het lachen met menschen, het eten en spreken. Maar de Sterke in mij slaapt niet en rust niet — en als ik nu stil zit en het