Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/215

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
211
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

dat het heerlijk zou zijn, het prettigste van mijn leven. Want kijk! jij moet het heelemaal doen, ik moet je stil laten begaan, ik moet alles heerlijk van jou afwachten. Dat zal goed zijn.«

»En je moet bij mij blijven tot ik heel weg ben. Je moet me nog ééns goed kussen zooals gister avond.«

»En dan moet je me maar stil laten liggen, de rest komt er niet op aan. Dan moet je gauw heengaan en niet meer om me denken en die mooie, lieve rijke vrouw trouwen en heel gelukkig zijn.« —


Ritselend hieven zich de stille woorden, en gleden in, gleden in, in mijn innerlijkste ziel, als snelle slangen, spits-lenig, gluipend snel.

Het was een zoet gevoel, een angstig, akelig, innig heerlijk zoet gevoel, om te huiveren, om te schreien, om te lachen — een prikkelend zoet gevoel inwendig, als woelend gekrioel, dier diep-intieme woorden inwendig, kittelend, vleistreelend zacht, van binnen, van binnen.

Het was een heel oud gevoel. Zoo bekend, o maar zoo vreeselijk bekend.

De oudste herinnering uit neveligen kindertijd. Plotseling weer bij mij, weer terug, als ware sinds geen tijd verloopen, het oudste visioen uit de volstrekt eenzame in-zich-beslotenheid van het kind-zijn. Droom van ein-