Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
210
JOHANNES VIATOR.
 

een uur geen morfine heb lijd ik wreedelijk. Als ik gedurfd had, was ik lang dood. Ik heb al dikwijls aan ’t water gestaan — maar ’t water is zoo griezelig — en ik ben zoo kinderachtig. Ook leek het altijd of ik niet mocht. Maar toen heb ik gedacht — al weken lang — de laatste zes weken wel — als er één kwam, die heel goed was — als hij komt, dan zal ik ’t hem vragen. Dat mag wèl.« —


En ditmaal zat ik roerloos, met wijde oogen strak, ik voelde mijn hand dun en koud worden om haar stille, warme handen.


»Ik heb het alles dikwijls overdacht, de laatste weken, ja! eigenlijk al veel veel langer. En ik heb gedacht, dat het heerlijk zou zijn, het heerlijkste van mijn leven.«

»Er is geen gevaar voor je, en het is geen kwaad. Niemand bekommert zich om me, en de menschen hier in huis vinden me lastig. Ik heb niemand, niemand. Niemand, die er naar vragen zal, niemand die er om huilen zal. Ze komen wel kijken, van hier, als ze denken, dat het gedaan is. Dan valt het ze tegen. Ik wil ook niet naar een hospitaal.

»Het is zoo eenvoudig en gemakkelijk. Het staat alles klaar, dáár. Maar ik heb nooit gedurfd…«

»En ik wist zeker ook, dat het anders gaan zou, en