Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/213

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
209
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

Ik weet nu nog, en ik verwensch het, zooals ik het onnoembaar aantal mijner zwakheden verwensch, dat ik toen ’t gewicht mijner woorden te zwaar voelde voor mijn figuur.

Dat mijn houding en mijn gezicht en mijn bewegingen, de hoogheid mijner taal, hoe ook gewoon gemaakt en ingehouden, niet konden dragen. Dat ik opstond en gedwongen kleine vragen deed. Daar de wereld ons opvoedt in kleinheid — en ons lijf ontwent en onbekwaam maakt vrij en naar behooren te dragen de waardigheid van onze edelste gedachten.


Maar zij vond het alles zeer ernstig en natuurlijk, daar dit haar sprookje was.

En zij zei: — »Nu weet ik het. U is die engel — jij bent die engel, niewaar? — die ik wel altijd wist dat komen zou. Waar ik zoo dikwijls van gedroomd heb. Ik dacht wel dat je zóó komen zou, een mooi, jong man, met bloemen en een licht pak. Nu zal het alles uit zijn. Nu is ’t alles eindelijk gedaan.« —

Toen, na een vage stilte:

— »Nu zal ik je wat vragen — en dan zul je ’t doen, niewaar? — je bent zoo goed. Ik leef eigenlijk nog maar half, weet je, — ik leef op wijn en morfine en tabak, — ik eet niets meer. En ’t zal gauw uit zijn, want ik heb niets meer, en verdien niets meer — en als ik

14