Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/222

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
218
JOHANNES VIATOR.
 

hier en mijn deur gesloten. Ik ben nu van jou. En ik weet den tijd al, dat ik sterven ga. Het is niet lang. Het is mij van nacht gezeid. En ik beloof, je, na mijn dood terstond, zal ik je verschijnen, als licht. Dan zal je ’t weten, dat je niet om mij hoeft te denken meer. Is dat goed?

Dit lieve heeft mij bleek gemaakt en sprakeloos. Het heeft mij doen voelen als een gehuldigd priester, die zijnen God niet gelooft, als een gekroonde koning, die zich ziek weet en onwaardig, vol heimelijk kwaad.

Want haar vereering vond ik mooier dan mijn erbarmen en te slecht beantwoord.

Met ongedacht groot verdriet verliet ik haar.

En het zacht geluid der stem volgde mij en gaf mij tranen, tranen. Als in vernedering boog ik weg, als in schaamte, voor het beeld van mijzelf, dat zij gezien had. En haar rekende ik nu de schoonste en gelukkigste van ons beiden.


Maar het zijn niet mijn overleggingen, noch mijne opwellingen, noch de lichtwisseling der oogenblikken, die mijn daden-leven hebben geformeerd.

Nu van verre beziend erken ik eenen Leider in mij, dien ik niet kende maar altijd wel hevig te kennen verlangde, en die, ook waar ik dacht het zelf te doen, het