Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/232

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
228
JOHANNES VIATOR.
 

»Dat is: gij moet in lange aandacht doorreizen de landen uws gemoeds, en zoeken den weg van waar het echte Licht straalt, niet het teruggekaatste. Niet om te vinden, dat kunt gij niet, maar om te mijden en niet te dolen.«


»Beklaag uw daden nu niet, mijn jongen, verwerp uzelven niet. Dit is u vergeven, het is zoo zwaar.«

»Het menschengeslacht, dat leven wil, verwoest zichzelven. Maar in u zal het behouden blijven.«

»Maak u vrij. Gij zijt de slaaf van uw geslacht. Gij zijt onder de onreinen, de verworpenen, de geïmmoleerden voor hun geslacht.«

»Al deze slaven liggen in bloed en vuil, en eten den drek, opdat het menschengeslacht behouden blijve.«

»En dit offer is schoon, een glanzend offer. Voor wie het brengt in ootmoed, in geloove, in wijding, in offervaardigheid welgemoed.«

»Want alleen een op ’t allerhoogst gespannen Liefde, een liefde als de genade Gods, kan redden wie zich zoo laat offeren.«

»Maar wie maar even zich afwendt van deze Liefde, kan niet gered worden en valt in duizeling-wekkend diep. Versta dit wel. Want het kwade is alom, donker en diep zonder grenzen, maar tot het Goede is maar ééne fijne lijn.«