Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/235

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

XXVII.

 

Nu kan zich wel lang goed houden mijn geest, die lenig is en taai, door de opvolging van veel smartelijke aandoeningen, alsof er niets gebeurd ware en hij even sterk en frisch als te voren, — zooals een forsch looper onvertraagd blijft doorgaan, door honderd tegenspoeden, niet bespeurend de nadering van het einde zijner krachten, — maar met dat al hoopt zich het doorgestane op, en breekt dan plotseling uit, in een totterdood verlammende vermoeienis.

Ondanks den schijn mijner onkrenkbare sterkte, waarin ik plezier vond mijn trots te stellen, ondanks den schoon gebodenen troost, dien ik aannam maar ter nauwernood recht geloofde, — werd toch dit alles mij wel wat te veel.

Ik heb altijd met gretigheid sterk willen zijn, en ook sterk willen lijken, moeheid verbergend als iets schandelijks. Zoo ook de zielsuitputting, — door dit telkenmale mij ontgeven van wat ik liefst en mooist gevonden