Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
21
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

open in ’t blonde baardhaar. Een wild volk, een volk van storm en mist, sterk op de zee, op de rotsen, in den regen en den ijswind — een volk van trotschen doodslag, en langgalmend, geweldig gezang.


Zij kwamen aan op het gierend gebruisch der winden, zichtbaar en onzichtbaar beurtelings tusschen breeddrijvende wolken. Een heftig rumoer, en korte rukkende bewegingen.

Zij slaan elkander en werpen de lange lansen. Ik hoor de luide gillen en het dof gehak van ijzer op vleesch en op de kletterende ijzerplaten. Zij struikelen en zakken in een, en ik zie er zich neerwerpen en hevig huilend klagen op de gevallene dooden.

Eén staat er hoog, breed en geweldig, met witten baard, die weg-wappert over zijn schouder — zijn arm zwerft met lange streken heen en weer. Een zeer lang, bliksemend zwaard, — rood is zijn hand die beweegt. Om hem is het leeg, een wijde kring, — wat hem nadert stort ineen. Hij staat als een hooge marmeren pilaar met roode wingert omrankt, — een sneeuwberg, — roode beken stroomen van hem af. Zijn stem loeit uit, een hoog gekrijsch, een zwaar donderend gebrul.

Hij verslaat ze allen. Hij is de sterkste, de held der helden.