Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/273

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
269
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

Dit moet allereerst van ons weggedaan, de kleindenkendheid, de te klein-schatting onzer naasten. Want het goede groeit traag in schaduw van geringschatting. En van elk onzer gaat die schaduw uit — want in de meesten der velen om ons heen is iets schooners dan wij vermoeden. En dit kan sterven, zoo het niemand vindt bij tijds.

Maar van haar ging veel licht uit, en zij zag schoonheid in lieden die ik haren blik niet waard vond. En ik heb bemerkt hoe goed dit was, hoe veel beter dan ik. Want het deed verwonderlijke goedheid opbloeien in dorre harten, op het onverwachtst. En het kwade wordt niet gesterkt als wij ’t niet zien — maar veel teer mooi doen wij door miskenning verkwijnen.


Ik dacht al dat ik haar liefhad met mijne gansche kracht. Meer dan zij mij. En dat zij dit niet vatte.

En bedoelend haar dit goed te doen verstaan zeide ik eens, dat ik volstrekt niet wist of ik God wel meer liefhad dan haar.

Nu had ik haar nooit zien schreien. Want zij schaamde zich schreiend door mij gezien te zijn.

Maar toen ik dit gezegd had, zagen hare zeer zachte oogen mij aan. En de stille tranen zag ik komen.

En een verwonderlijke revelatie dit. Een blik in nooitvermoede diepten van gevoel. Een revelatie van de