Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
26
JOHANNES VIATOR.
 

hun veelheid, maar elk toch minder dan het kind.

Waarom heeft de mensch zoozeer zijne kindheid lief? Waarom weet hij de dagen die waren zooveel schooner dan de dagen die zijn? Gaat dan dit menschgeslacht verloren, als een wijd-uit wegsmeulend vuur, als een wijd-uit verdrogend, stinkend moeras?


Vliegende nevelen snellen op van den horizon. Kille dampsluiers glijden valsch-machtig over ’t onrustig water. De kust wordt omhuld in zilte kilte, de landen grijs overtogen. De wind draagt ijverig de snijdende grijsheid aan, kwaadaardig dienende.

En de zee weet niet, de zee slaat de steenen.