vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
III.
Ik ben gedreven over verre zeeën. Mijn droomfee, mijn lieve, heeft mij gedragen.
Zij kan mij vaak plagen, maar zij is ook zoo goed voor mij. Zij is wel heel vreemd en weerspiegelt mijn wereld in gedrochtelijke vormen. Maar zij is ook wijs, wijzer dan ik, en zij kan mij schooner dingen toonen dan het werkelijke.
Zij heeft een land, dat is haar eigen land. Daar vind ik al het mij bekende weer. Maar het is alles anders. Mijn huis, mijn stad, mijn land, mijn vrienden — maar het is mijn droomhuis, mijn droomstad, mijn droomland, mijn droomvrienden. Zij gelijken in niets op de dingen des daags. Maar des nachts zijn zij immer dezelfde, — en des nachts weet ik niet dat zij des daags anders zijn. En des daags weet ik hunne identiteit, maar het gelijken zie ik niet.