Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/307

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

XLII.

 

De groote Boom stond vóór ons op het veld. Het avond-veld, het glooiend akkerveld. De lucht was goud en rijk, van avond-licht. De rijpe halmen stonden, o de velen, de zware aren droegen hunnen last, gelaten.

De groote Boom, de sterke, donkergroene moeder, midden in dat goud. De goede, donkere Boom, — der aren gele veelheid — en de zon.


Des werelds schoon is zoo eenvoudig. De lichte zon, het gele veld, de donkere Boom. Wees mij eenvoudig, o mijn lieve woorden. Dit is een reine, sterke ziel genoeg.


Des levens simpele gebeurlijkheden zijn zoo schoon. Zie het zuivere, groote en prachtige dezer eenvoudige welbekende dingen. Ik wil vrede en genoegheid houden met dit welbekende, dat ik zoo groot en prachtig zien mag.