Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/311

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
307
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

eenvoud van dit wereld-schoon, van den akker, van den Boom, van de zon, — een vaste, wreede, aangesloten macht.

Het geweldige, roode leven in zijn breeden groei, — en tegen dat, dit witte, wondere, teedere, Enkele.

Het groote zich niet kennend, — het Enkele wel. En dit zich willende geven.

Zoodat mijn ziel bang was en zweeg.

Heengaande, in des avonds einde, boog zij van haar verheffing zich terug. Met een exces van diep-huiverend mij roerende bekoorlijkheid, zoo schuchter, frèle, en fijnverlegen, als gele thee-rozen en bleek-lila seringen, bij elkaar, en de geuren daarvan, in mengeling.